Inwendige anatomie:
De inwendige anatomie geeft u een inzicht in de ligging van, de verbindingen tussen en het gebruik van de inwendige organen.
Skelet:
Het skelet van de koi is een beendergeraamte of Teleostei. Het skelet heeft verscheidene belangrijke functies: het beschermt en steunt de inwendige organen en weefsels, en het stelt de vis in staat te bewegen doordat het een aantal beweegbare gewrichten en aanhechtingspunten voor spieren bevat. Delen van de eerste vier wervels van de ruggengraat vormen de botjes van Weber, een systeem van kleine botjes die de zwemblaas met het inwendige oor verbinden. Geluidsgolven die door het water gaan, veroorzaken trillingen in de zwemblaas. De botjes van Weber versterken deze trillingen en geven ze door aan de gevoelige haarcellen die zich bevinden in de halfronde met vocht gevulde kanalen van het inwendige oor. Hierdoor is de koi in staat te 'horen'.
Keeltanden:
Karpers (cyprinus carpio) zijn typische bodemvissen. Voor het zoeken naar voedsel zijn karpers uitgerust met een uitstulpbare bek. Hiermee kunnen zij al wroetend klein waterleven opzuigen uit de bovenste laag van de bodem. Het voedsel kan bestaan uit wormjes, larven, etc, maar ook geschaalde waterdiertjes zoals slakjes, mosseltjes kreeftjes etc. Om deze makkelijk te kunnen doorslikken hebben karperachtigen een vernuftig syteem. Keeltanden of keelbeenderen.
Karper hebben namelijk geen tanden op de kaken. De keeltanden bevinden zich op een gemodificeerde 5e kieuwboog welke geen kieuwen meer draagt maar is omgevormd tot een kauwfunctie. Op deze kieuwboog achter en onder in de bek staan de tanden opgesteld in een formule. Bij karper is deze samenstelling 1.1.3-3.1.1. Dit houdt in dat op iedere kieuwbooghelft de tanden in 3 rijen staan waarbij de buitenste rij steeds maar 1 tand bevat. Deze tanden hebben vormen welke spits, stomp of plat kunnen zijn. Daar er tegenover deze keelbeenderen geen tegenovergestelde rij staat, is de karper uitgerust met een beenplaat, de zogenaamde karpersteen. opgenomen voedsel wordt tussen de keeltanden en de karpersteen vermalen voor het wordt doorgeslikt. Hierdoor zal de opname van voedingstoffen efficiënt verlopen. De keeltanden van een karper zijn erg krachtig. De kauwdruk van een karper van een kleine 30cm, zal niet veel verschillen met die van een mens. Het door de karper opgenomen voedsel wordt tussen de keeltanden en de kauwplaat fijngewreven en met slijm glibberig gemaakt. ze beginnen met het wisselen van de keeltanden vanaf hun 2de levensjaar en doen dat vervolgens hun hele leven meerdere keren per jaar.
Spieren:
Het grootste deel van het lichaam wordt gevormd door vier spierbundels, twee aan iedere kant van het lichaam. Deze bundels zijn onderverdeeld in Vvormige spiersegmenten. De goed ontwikkelde spiersegmenten van de keel en de kieuwbogen zorgen voor de ademhaling. De kaakspieren bedekken het grootste gedeelte van de wangen en zorgen ervoor dat de kaken zich kunnen openen en sluiten. De spieren van de gepaarde vinnen zijn weinig ontwikkeld, hoewel de borstvinnen verbonden zijn met zeer uitgebreide spieren. In alle gewervelde dieren worden 3 belangrijke type spieren aangetroffen, de gladde spieren in de wanden, vaten, arteria en in de darmen waar ze voor het transport van voedsel worden gebruikt. De hartspier en de gestreepte spieren, de gestreepte spieren worden in verband gebracht met beweging, en staan in verbinding met het skelet door kraakbeenachtige pezen. in koi vormen zorgen deze spieren voor de stuwkracht die nodig is voor de beweging.
Hart:
Het hart ligt net achter en onder de kieuwbogen. Het is een grote gespierde pomp die bestaat uit vier kamers die achter elkaar liggen. De eerste kamer is niets meer dan een zakje met een dunne wand die zeer weinig spieren bevat. Ook de tweede kamer, atrium genaamd, heeft een dunne wand, die echter uitgerekt kan worden. De derde kamer, of ventrikel, heeft een dikke spierwand en zorgt voor het pompen van van het hart. Ook de vierde kamer bestaat uit een dikke wand en bevat speciale kleppen die ervoor zorgen dat het bloed niet kan terugstromen naar de andere kamers.
Bloedsomloop:
De bloedsomloop is het transportsysteem waardoor voedingsstoffen en zuurstof de lichaamscellen bereiken en waardoor afvalstoffen weer worden verwijderd. Het hart zorgt voor de pompkracht en stuwt het bloed door deze aderen, eerst naar de kieuwen en vervolgens naar de hersenen en andere delen van het lichaam, waarna het bloed weer bij het hart terugkomt. De vaten die het bloed van en naar de kieuwen transporteren, naar de hersenen en vervolgens door het lichaam, noemen we arteriën; de vaten die het bloed terug naar het hart voeren,heten aderen. De belangrijkste functie van de bloedsomloop is het transporteren van zuurstof en het verwijderen van kooldioxide uit het lichaam. De bloedsomloop zorgt ook voor de aanvoer van voedingsstoffen naar de verschillende weefsels. De weefsels verwerken de voedingsstoffen en produceren stikstof. Net als bij andere beenvissen verlaten de stikstofhoudende afvalstoffen het lichaam in de vorm van ammoniak, wat door de kieuwen in het water wordt uitgescheiden.
Kieuwen:
De kieuwen zijn het equivalent van onze longen. Ze bevatten een groot oppervlak aan weefsel dat kooldioxide omwisselt voor zuurstof. Bovendien zijn ze belangrijk bij het reguleren van de osmose (d.wz. de zout/waterbalans en de uitscheiding). Voor het blote oog lijken de kieuwen op rijen met hele fijne vingervormige uitstulpingen die gerangschikt zijn op een serie bogen. Langs het achterste oppervlak van iedere boog loopt een dubbele rij hele fijne plaatjes die in een V-vorm gerangschikt zijn. Deze plaatjes zijn enorm geplooid, waardoor het oppervlak ontzettend wordt vergroot. De huid is bovendien uitzonderlijk dun, waardoor het bloed optimaal met het water in contact komt. Als er water over de kieuwplaatjes stroomt, wordt er zuurstof opgenomen en kooldioxide afgestaan. De kieuwen zorgen niet alleen voor een regulering van de osmose doordat ze zo'n groot oppervlak hebben, maar ook doordat ze een buitenlaag van speciale cellen bevatten die zouten uit het water kunnen opnemen. Aangezien de weefsels en lichaamsvloeistoffen van de koi een hogere concentratie zouten bevatten dan het omringende water, heeft het water de neiging om geabsorbeerd te worden, terwijl de zouten door de kieuwen in het water oplossen. (Deze processen heten osmose en diffusie. Osmose is het proces waarbij water van een zwakkere naar een sterkere oplossing stroomt, door een semi-permeabel vlies heen - in dit geval het kieuwplaatje. Zouten bewegen zich door diffusie in tegengestelde richting. De water- en zoutuitwisseling houdt op wanneer de oplossingen aan weerszijden van het vlies gelijke concentraties bevatten). Het teveel aan water dat via de kieuwen binnenkomt, wordt in grote hoeveelheden weer uit het lichaam gevoerd in de vorm van een zwakke urineoplossing die door de nieren wordt geproduceerd. De speciale cellen in de kieuwplaatjes winnen weer zouten terug uit het water en helpen zo de juiste zoutbalans in het bloed en de weefsels op peil te houden.
Spijsvertering:
De spijsvertering heeft drie functies: het fijnmaken en vermengen van voedsel (door de tanden), het chemisch afbreken van voedsel (door spijsverteringsenzymen), en het opnemen van voedingsstoffen. Koi hebben geen maag; voedsel wordt verteerd in het bijzonder lange darm-kanaal. Als de voedingsstoffen door het bloed zijn opgenomen, wordt het vaste onverteerbare materiaal uitgescheiden.
Milt:
De milt, een compact donkerrood orgaan, ligt vlak bij het darmkanaal en de lever. De milt produceert rode en witte bloedlichaampjes en slaat ze op. De rode bloedlichaampjes spelen een rol in de zuurstof transport. De witte bloedlichaampjes spelen een rol in de immuniteit.
Lever:
Bij koi is de lever zeer groot en bestaat hij uit verscheidene kwabben. De belangrijkste functie van de lever is het opslaan van glycogeen (een opgeslagen vorm van glucose (suikers)) en in mindere mate het opslaan van andere voedingsstoffen. Wanneer glucose en andere enkelvoudige suikers door de weefsels en organen zijn opgebruikt, geeft de lever het opgeslagen glycogeen vrij. Deze stof wordt vervolgens afgebroken tot glucose, waardoor de cellen 'brandstof' krijgen. De lever breekt ook oude en beschadigde bloedlichaampjes af. Hierbij wordt gal geproduceerd, die wordt opgeslagen in de galblaas. Vanuit de galblaas loopt een buisje naar het darmkanaal, waar de gal met vaste afvalstoffen wordt gemengd.
Pancreas:
De pancreas bestaat uit zacht weefsel en lijkt op de lever. De pancreas produceert spijsverteringsenzymen die in het darmkanaal worden gebracht om het voedsel chemisch af te breken.
Nieren:
De nieren bestaan uit twee organen die zich in het bovenste gedeelte van het lichaam bevinden, aan weerszijden van de wervelkolom. Elk van de twee nieren is eigenlijk een stelsel van buisjes die dicht omgeven zijn door een netwerk van kleine bloedvaatjes, capillaire buizen genaamd. De huisjes zijn verbonden met een kanaalstelsel dat uitmondt in een buis, de ureter, die van de nieren naar een porie loopt die net voor de anus zit en waar de urine door wordt afgevoerd. Doordat de capillaire buizen en de nierbuisjes zo dicht tegen elkaar aan zitten, kunnen afvalstoffen gemakkelijk uit het bloed in de buisjes komen; het bloed wordt zo voortdurend gefiltreerd. De afvalstoffen bevatten onder andere stikstofverbindingen die in de weefsels vrijkomen bij het omzetten van eiwitten. Deze verbindingen zouden giftig zijn voor de cellen als ze niet door het bloed afgevoerd werden naar de nieren. Daar worden ze uit het bloed gehaald en uitgescheiden via de kieuwen. De nieren reguleren ook de waterhuishouding - urine bestaat voornamelijk uit water - evenals het soort en de hoeveelheid zouten in het lichaam van de koi.
Voortplantingsorganen:
Voortplantingsorganen Bij mannen zijn dit de testikels, bij vrouwtjes de ovaria. De testikels zijn tamelijk compact en gelijkmatiger gevormd dan de ovaria. Hoewel er door het jaar heen verschillen kunnen optreden, zien ze er in de paaittijd niet anders uit dan daarbuiten. De testikels produceren spermatozoïden, waarvan er in de paaitijd vele miljoenen kunnen worden geproduceerd. De ovaria zijn relatief kleine organen die bij de geslachtsrijpe koi onregelmatig van vorm zijn. Het hele jaar door kunnen er eieren in de ovaria worden gevonden, maar buiten de paaitijd is het aantal vruchtbare eitjes erg laag. Wanneer het vrouwtje klaar is om te paaien, stromen de eitjes in een centraal gelegen holte in het ovarium; ze komen vervolgens in de eileider terecht en worden bij de anus uitgestoten.
Zwemblaas:
De zwemblaas helpt de koi bij het zwemmen doordat het de vis een opwaartse kracht verleent. De zwemblaas bestaat uit een uitgerekte ovalen zak die tegen de bovenkant van de lichaamsholte aan ligt, net onder de wervelkolom en de nieren. De zwemblaas is bijna in twee delen gesplits door een vernauwing, waar een buis zit die de zwemblaas met het darmkanaal verbindt. Bij een koiembryo ontwikkelt de zwemblaas zich als een minieme uitstulping van het darmkanaal. Dit verbindingsbuisje stelt de koi in staat de zwemblaas 'bij te vullen' door aan het wateroppervlak wat lucht naar binnen te happen. Deze luchtbel komt dan in het darmkanaal en wordt door een buisje in de zwemblaas 'gepompt'. De samenstelling van gassen in de zwemblaas is min of meer die van lucht. De zwemblaas is bij sommige vissen, met name zoetwatervissen als de karper en de meerval via het orgaan van Weber verbonden met het middenoor. Dit bevordert het gehoor en kan ook als druk en dieptemeter gebruikt worden, doordat vormveranderingen van de zwemblaas direct overgebracht worden naar de gevoelige zintuigcellen van het middenoor.
Hersenen:
De hersenen zijn zacht en roze en liggen in de botachtige schedel.Tijdens de embryonale ontwikkeling van de koi ontwikkelen de hersenen en het zenuwstelsel zich als een buisje. Het voorste gedeelte groeit vervolgens uit tot de hersenen; de buis blijft bestaan als holtes of blaasjes die met een vloeistof zijn gevuld. De hersenen bestaan uit drie gedeelten: de voorste hersenen, de middenhersenen, en het verlengde ruggenmerg. Vooraan bij de voorste hersenen liggen de Olfactorische kwabben, een kwab voor ieder paar neusgaten aan weerszijden van het hoofd. Hier gaan zenuwimpulsen van de neusgaten naartoe en worden ze omgezet in de waarneming van het ruiken. De voorste hersenen bevatten ook de lichtgevoelige pijnappelklier en de hypofyse, die voor de hormoonproductie zorgt. Tijdens de ontwikkeling van het embryo zorgt een deel van de voorste hersenen ervoor dat de ogen gevormd worden, alsook de oogzenuwen en de pijnappelklier. (Het interpreteren van optische zenuwsignalen is een functie van de middenhersenen). De pijnappelklier, die aan de bovenkant van de voorste hersenen ligt, is lichtgevoelig. Men vermoedt dat de pijnappelklier een overblijfsel is van een tweede paar ogen die een verre voorouder uit de lijn der gewervelde dieren had. Bij koi merkt de pijnappelklier veranderingen in daglengte en stimuleert ze de aanmaak van voortplantingshormonen in de paaitijd. De hypofyse produceert hormonen die de groei en de voortplanting stimuleren; de hypofyse heeft ook een stimulerende werking op andere klieren, bijvoorbeeld op de schildklier. De belangrijkste functie van de middenhersenen is het interpreteren van signalen die via de zenuwen binnenkomen, met name signalen die te maken hebben met beweging en de houding van de vis in het water. De middenhersenen fungeren ook als de 'zetel' van het geheugen. Boven op de middenhersenen bevinden zich twee ovale optische kwabben die zenuwprikkels uit de ogen interpreteren en zodoende belangrijk zijn voor het gezichtsvermogen. De functie van het verlengde ruggenmerg is onduidelijk; het verlengde ruggenmerg lijkt het coordinatiecentrum voor beweging, evenwicht en lichaamshouding.
Ruggenmerg:
Het ruggenmerg is het achterste verlengde van de hersenen. Het strekt zich uit over bijna het gehele lichaam en is verbonden met veel van de belangrijke zenuwen. Zoals bij veel gewervelde dieren fungeert het ruggenmerg als 'doorgeefluik' voor zenuwimpulsen tussen het lichaam en de hersenen.
Zenuwstelsel:
Naast de hersenen en het ruggenmerg, ligt er een complex netwerk van zenuwen. Dit stelsel geeft zintuiglijke informatie, zoals gevoel, smaak en reuk door aan de hersenen en activeert de weefsels, klieren en spieren. Er zijn twee soorten zenuwstelsels: het autonome zenuwstelsel en het willekeurige zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel regelt de 'onbewuste' activiteiten van organen als de darm, de kieuwen en bepaalde klieren. De vis heeft dus geen 'weet' van het functioneren van dit zenuwstelsel. Het willekeurige zenuwstelsel daarentegen geeft signalen door die bewuste activiteiten in gang zetten, zoals het samentrekken van spieren om een bepaalde beweging te maken.